Het is 75 jaar geleden dat Auschwitz werd bevrijd. Edith Grosman, een van de laatste nog in leven zijnde overlevenden, had een ontmoeting met de kleinzoon van Auschwitz’ monsterlijke kampcommandant Rudolf Höss. Konden ze zich met elkaar verzoenen? – Een verslag van Simon Worrall (leestijd ca. 10 minuten)
Men zegt dat de ogen de spiegel van de ziel zijn, maar in het geval van Rainer Höss registreren zijn prominente flaporen de emoties die in hem rondwervelen. Wanneer Edith Grosman, een 95-jarige overlevende van Auschwitz, zich vooroverbuigt op de bank en een vurige tirade afsteekt tegen Duitsland en de Duitsers, worden die oren vuurrood.
‘Wat is deze natie [Duitsland]?’ vraagt ze op hoge toon. ‘Wreed, stom, zwakzinnig?’ Ze wijst met een beschuldigende vinger. ‘Het Duitsland van Goethe en Beethoven! Hoe kon deze natie doen wat zij deed?’
We zitten in de woonkamer van Ediths appartement in het noorden van Toronto. Ze is een kleine, vogelachtige verschijning met kortgeknipt, kastanjekleurig haar en zit met haar linkerbeen voor zich uitgestrekt. Ze kan het been niet buigen als gevolg van de bottuberculose die ze opliep in het vernietigingskamp. De vervaagde inkt van haar getatoeëerde nummer, #1970, is net zichtbaar boven de opgestroopte mouw van haar blauwwit gestreepte T-shirt. Haar gezichtsvermogen neemt af en ze kan niet lopen zonder stok, maar ze straalt nog steeds de felle energie uit die haar in staat stelde drieënhalf jaar Auschwitz te overleven. De dag voor ons gesprek zat ze op de voorste rij bij de bar mitswa van haar achterkleinzoon. Ze was de ster van de show en zong en reciteerde de Torah met meer enthousiasme dan de rest van de aanwezigen bij elkaar.
‘Zie je, zelfs jij zegt dit soort dingen!’ roept ze, ziedend van woede wanneer haar gast oppert dat Hitler de joden haatte omdat ze rijk waren. Ik leg uit dat Rainer alleen maar een mening geeft over Hitlers racistische vooroordelen, maar haar verontwaardiging blijft.
‘Hoe kan een intelligent iemand als jij zeggen dat de joden rijk waren? Ben jij in Oost-Slowakije geweest bij de arme joden, die buiten eten bij elkaar moesten scharrelen om hun gezinnen te voeden?’
Dit is voor het eerst sinds Auschwitz dat ze samen met een Duitser in een kamer zit. En dit is geen gewone Duitser, maar de kleinzoon van dezelfde man die probeerde haar te vernietigen: de commandant van Auschwitz, Rudolf Höss. Het is duidelijk dat ze haar hele leven erop gewacht heeft haar hart te luchten. ‘Om miljoenen mensen op deze manier te doden!’ roept ze in Engels met een zwaar accent. Zelfs na drie decennia in Canada zijn haar Slowaakse wortels nog hoorbaar. ‘Dit was de grootste zonde die ooit is begaan in het menselijk bestaan!’
Tijdens deze aanval zit Rainer met een verbijsterde blik kaarsrecht op de bank, terwijl hij zijn fijngebouwde, bleke handen samenwringt. De enige keer dat hij tegen Edith ingaat, is wanneer ze beweert dat zelfs vandaag de dag de meeste Duitsers antisemiet zijn.
‘Volgens mij gaat dat wat te ver,’ zegt hij rustig. Edith is niet de eerste overlevende die hij gesproken heeft. Als onderdeel van zijn verzoeningstocht, die ertoe leidde dat hij er zijn leven wijdt zich uit te spreken tegen zijn beruchte voorouder en de huidige rechtse politiek, heeft hij ontmoetingen gehad met 166 andere overlevenden. Hij werd zelfs informeel ‘geadopteerd’ als een kleinzoon door Eva Mozes Kor, die samen met haar tweelingzus een slachtoffer was van de Engel des Doods van Auschwitz, Josef Mengele, en zijn beruchte medische experimenten. Maar Rainer heeft nog nooit een spervuur als dit ondergaan.
‘Toen ik na de oorlog terugging naar Auschwitz, hield de burgemeester van Auschwitz een toespraak en zei: “Onder dit beton ligt de as van 100.000 meisjes.” Ik begon zo hard te huilen dat ik er kramp van kreeg,’ zegt Edith.
‘Kunt u de Duitsers ooit vergeven’, vraag ik. Is verzoening mogelijk?
‘Ik kan ze nooit vergeven!’ roept ze uit. ‘Wat betekent dat, verzoening? Ik houd van woorden, ik ben een groot lezer, maar dit woord voel ik niet,’ ze raakt haar borstkas aan, ‘hier, in mijn hart.’
Edith, geboren Friedmann, was 17 toen zij en haar zus Lea en bijna duizend andere jonge vrouwen en meisjes werden opgepakt in Slowakije en naar Polen gedeporteerd. Ze kregen te horen dat ze hun land zouden dienen door te werken in een fabriek. Terwijl de trein het Tatragebergte begon te beklimmen, zongen zij trots het Slowaakse volkslied.
Hoewel hun verhaal over het hoofd is gezien door geschiedschrijvers van de Holocaust, waren deze 999 meisjes en jonge vrouwen de allereerste slachtoffers van wat bekend zou komen te staan als de Endlösung. De meesten van hen bezweken, zowel lichamelijk als psychisch, onder de gruwelen die zij te verduren kregen. Een van Ediths eerste herinneringen is dat ze naakt op de binnenplaats van Auschwitz staat voor het appèl en ziet hoe het bloed van de meisjes, die feitelijk verkracht waren tijdens hun gynaecologisch onderzoek, de sneeuw rood kleurde. Later moest ze toekijken toen hoe haar geliefde zus Lea werd vermoord; een van de slachtoffers van de eerste massa-executie van 10.000 jonge vrouwen in Auschwitz-Birkenau op 5 december 1942. Sindsdien lijdt Edith onder vreselijke aanvallen van overlevingsschuld.
Inmiddels is zij een van slechts een handvol overlevenden van het eerste officiële joodse transport naar Auschwitz. Toen ik haar enkele weken geleden vroeg of ze bereid zou zijn met Rainer te praten, stemde ze meteen toe.
‘Ik zie er niet tegen op hem te ontmoeten,’ zei ze zonder enige aarzeling. ‘De kinderen zijn niet verantwoordelijk voor de zonden van hun vaders.’
Wel spraken we af dat we het interview zouden stopzetten als het te aangrijpend werd voor Edith. Maar toen ze tekeer bleef gaan tegen de Duitsers, vroeg ik me af of niet juist Rainer beschermd zou moeten worden.
‘Ik heb jouw grootvader een paar keer gezien,’ herinnert Edith zich. ‘Ik vond een groot pakket met diamanten nadat een transport uit België was aangekomen. Ik werkte in “Canada” [de werkploeg in het kamp die verantwoordelijk was voor het uitzoeken van de kleren van binnenkomende gevangenen].’ Ze kijkt naar Rainer.
‘We maakten de jassen gereed voor verzending naar Duitsland en ik hield een jas vast die op mij een grote aantrekkingskracht uitoefende. Ik pakte hem in en haalde hem toen weer tevoorschijn. Tegen mezelf zei ik: “Waarom speel je ermee?” Toen viel er plotseling een pakket diamanten uit!’
Ze zwijgt even veelzeggend. ‘Ik droeg een schort en dus stopte ik het pakket diamanten in de zak ervan. Dat was op een zaterdag. Op de zondag kwam een joodse jongen naar me toe. “Dit is de laatste dag van je leven,” zei hij. “De Duitsers hebben de diamanten in jouw schort gevonden.”’ Ze haalt diep adem.
‘Op maandag, toen we weer aan het werk gingen, haalde de SS’er Ambros ons meisjes naar buiten. Hij begon onze namen af te roepen om ons te fouilleren. Iedereen had wel iets!’ Ze buldert van het lachen.
‘Toen arriveerde Höss in zijn elegante kleren op zijn motorfiets.’ Edith zwaait met haar hand terwijl ze de gutturale klank van zijn geschreeuw imiteert. ‘Hij is razend omdat we niet aan het werk zijn, maar buiten rondhangen. Dus ging hij naar binnen om Ambros te spreken, maar Ambros vertelde hem niet over de diamanten. Dus Höss kwam naar buiten en reed weg. Ik zei: “Meiden, we zijn gered! Ambros heeft alle diamanten ingepikt!” En een paar dagen later verliet hij het kamp.’ Ze grinnikt. ‘Godzijdank bedrogen ze ook elkaar!’
Rainer luistert geboeid toe. En wanneer Edith stilvalt, heeft hij er maar één woord voor. ‘Wow!’ roept hij uit. ‘Wow!’
Rudolf Höss was een zachtmoedige, vrome katholiek, die over zichzelf de beroemde uitspraak deed dat hij ‘volkomen normaal’ was. Hij was verantwoordelijk voor de moord op meer dan 1 miljoen mensen, voor het merendeel joden. In Kommandant in Auschwitz, de autobiografie die hij onder druk van de Poolse autoriteiten schreef voor zijn executie in 1947, stelt hij met de zakelijkheid van een autoproducent dat het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau zich op zijn hoogtepunt ‘kon ontdoen van 10.000 mensen in 24 uur’. Höss stond dan zelf bij het raam van de gaskamers om zijn slachtoffers te zien sterven. In een SS-rapport uit 1944 werd zijn efficiëntie geprezen en werd hij een ‘ware pionier’ genoemd.
Ik vraag Rainer of hij zich schuldig voelt over de misdaden van zijn grootvader. ‘Niet schuldig, omdat ik niets heb gedaan,’ antwoordt hij. ‘Maar ik schaam me er wel voor.’
Rainer is nu 54, zijn haar is bruin met een witte lok aan de voorkant; hij is warm en innemend. Absoluut niet de gekwelde ziel die ik had verwacht. Maar onder zijn elegant gesneden tweedjasje staan op zijn huid nummers getatoeëerd van enkele door zijn grootvader vermoorde gevangenen.
‘Ik kwam er gaandeweg achter wat mijn grootvader gedaan had,’ zegt hij. ‘Toen ik op kostschool zat, kwam ik in de problemen omdat ik eten stal. Voor straf lieten ze me werken in de tuin. De tuinman had voor mijn grootvader gewerkt in Auschwitz en toen hij de naam Höss hoorde, sloeg hij me in elkaar. Hij deed precies hetzelfde met mij als wat mijn grootvader hem had aangedaan. Het was wraak. Maar ik wist nog niet wie ik was.’
De ware aard van zijn grootvader was taboe in de familie Höss, die hem verheerlijkte als een patriot en een soldaat. Op een schoolexcursie naar Dachau zag Rainer foto’s van Rudolf Höss, die werd betiteld als een massamoordenaar. ‘Ik belde mijn vader,’ zegt Rainer. ‘Maar hij zei: “Nee, dat is een spelfout. Dat moet Rudolf Hess zijn [Hitlers plaatsvervanger, die in 1941 in zijn eentje naar Schotland vloog in een poging over vrede te onderhandelen en gevangen werd genomen].” Dus voor mij was het helder: vertrouw je vader.’
Rainer kreeg een spartaanse, op Pruisische leest geschoeide opvoeding. ‘De enige manier waarop mijn vader communiceerde was via zijn leren riem,’ zegt hij grimmig. ‘En dat heb ik altijd zo verwarrend gevonden. Want mij is verteld dat mijn grootvader zo niet was. Ik heb veel mensen ontmoet die hem kenden en ze zeiden allemaal hoeveel hij van zijn kinderen hield.’
Dat weerhield Rudolf Höss er echter niet van tienduizenden joodse kinderen te vermoorden. De commandant gaf toe dat hij aanvankelijk huiverig was om gillende kinderen de gaskamers in te moeten duwen. Maar nadat Adolf Eichmann [een van de voornaamste architecten van de Endlösung] hem had uitgelegd dat het doden van kinderen noodzakelijk was om te voorkomen dat er een ‘nieuwe biologische cel zou ontstaan waardoor dit volk weer herboren kon worden’, was hij ‘gerustgesteld’. Nadat hij een dag lang mensen had vernietigd, keerde hij terug naar de nabijgelegen villa waar hij woonde met zijn gezin; zijn vrouw noemde het haar ‘paradijs’. Hij bracht de avond door met luisteren naar klassieke muziek en het schrijven van gedichten over de schoonheid van Auschwitz.
‘Zij was erg wreed,’ zegt Rainer over zijn grootmoeder. ‘Ik sprak met de kapper van mijn grootvader in Auschwitz, die mij vertelde dat zij veel wreder was dan hij. Zij was de echte commandant achter hem.’
‘Zij was de echte commandant achter hem.’
Rainer leerde eindelijk het volledige verhaal over zijn grootvader toen hij twee boeken ontdekte op de boekenplanken van het gezin: Menschen in Auschwitz van Hermann Langbein en Kommandant in Auschwitz, de memoires van zijn grootvader.
‘Mijn vader kwam uit zijn werkkamer,’ herinnert hij zich. ‘Hij sloeg me, haalde toen de boeken weg en borg ze op in zijn werkkamer. Dus ik ging naar mijn moeder in de keuken en vroeg: ‘Wat is er aan de hand?’ Ze zei: “Wanneer je vader op zakenreis is, zal ik jou de boeken geven.”’
Toen hij ze gelezen had, pakte Rainer zijn koffers en verliet voorgoed zijn ouderlijk huis. Hij was 15. Er volgde een verwarde periode met drank- en drugsproblemen. Toen een poging tot zelfdoding. ‘Er kwamen op dat moment zoveel dingen bij elkaar. Het was simpelweg te veel.’
Zijn moeder probeerde ook enkele keren zich van het leven te beroven. ‘Toen ik nog klein was, troffen we haar hangend aan het balkon aan,’ zegt hij. ‘Mijn vader was echt een wrede man. Hij sloeg haar in elkaar. Ik herinner me dat ik haar op een dag bloedend uit een raam zag hangen, en mijn vader stond erbij met een machete.’
Volgens Rainer heeft het zijn leven gered toen hij op zijn zeventiende zelf vader werd. ‘Op dat moment begon mijn leven. Ik besefte dat ik mijzelf moest veranderen om niet te zijn zoals mijn vader, zoals de rest van de familie Höss.’
Rainer kreeg nog drie kinderen, maar tegen die tijd was hij geobsedeerd geraakt met het onderzoek naar zijn grootvaders geschiedenis. Hij reisde over de hele wereld terwijl zijn huwelijk op instorten stond. ‘Ik wilde erachter zien te komen wie hij werkelijk was. De memoires in Kommandant von Auschwitz waren voor mij niet de waarheid. Hij verzon dingen: dat hij in de Eerste Wereldoorlog de jongste majoor was, die als een held zijn peloton terugbracht.’ Hij snuift verachtelijk. ‘Maar het is niet waar. Hij werkte voor de Duitse spoorwegen en legde rails aan.’
‘Ik ontmoette de kapper van mijn grootvader in 2010 en hij zei: “Je lijkt sprekend op hem.” Dat was een verschrikking! Zit diezelfde kwaadaardigheid ook in mij?”’
Een van de mensen die hij vond was Jozef Paczynski, de kapper van zijn grootvader. ‘Ik ontmoette hem in 2010 in Krakau, tijdens de opnamen voor de documentaire Hitler’s children,’ herinnert Rainer zich. ‘Hij zei: “Je schouders zijn wat breder en je bent wat langer, maar je lijkt sprekend op je grootvader.”’
Rainers ogen worden groot. ‘Dat was een verschrikking! En jarenlang was het voor mij een enorm probleem. Combineer dat met mijn passie voor netheid en nauwkeurigheid, net zoals mijn grootvader, en je schreeuwt tot God: “Zit diezelfde kwaadaardigheid ook in mij?”’
Heeft hij ooit overwogen zijn naam te veranderen? ‘Dat is een goede vraag.’ Hij doet zijn hoofd iets naar achteren en lacht. ‘Maar nee. Ik gebruik de naam als een wapen.’
Dat wapen is tegenwoordig gericht tegen nazi’s, extreem rechtse politici en haatzaaiers van elk pluimage. ‘Mijn nadruk ligt op de jonge generatie,’ legt hij uit. ‘Ik ga naar scholen en praat over de Holocaust en de misdaden die de Duitsers hebben begaan.’
In 2014 stichtte hij ook een organisatie, Footsteps, die overlevenden van de Holocaust steunt en hun verhalen levend probeert te houden. Dit jaar zal de nieuwe, 1600 pagina’s tellende biografie van zijn grootvader verschijnen in Frankrijk; het resultaat van dertig jaar onderzoek. ‘Het gaat mij erom een stem te zijn, niet een echo,’ zegt hij.
Hij vindt de huidige wereldwijde opkomst van antisemitisme, vreemdelingenhaat en populisme uiterst verontrustend. ‘Er zijn nazi’s in Rusland, de VS en Groot-Brittannië. Nigel Farages ideeën over migranten zijn het nieuwe fascisme. Net zoals Pegida in Duitsland. Of Marine Le Pen. Of Trump.’
Het is niet verrassend dat hij doelwit is voor treiteraars en trollen. ‘Ik word veel aangevallen door rechts-radicalen en nazi’s. Ze sturen mij e-mails of brieven, waarin ze zeggen hoe geweldig mijn grootvader was en dat Zyklon B (een gif dat gebruikt werd in de nazivernietigingskampen) nooit heeft bestaan, dat het een leugen is van de joden.’
Ook is hij aangevallen vanuit onverwachte hoek. In 2009 beweerde Eldad Beck, een Israëlische journalist die samen met Rainer naar Auschwitz reisde, dat hij nazi-memorabilia die hij geërfd had van zijn grootvader probeerde te verkopen aan de internationale Holocaustorganisatie Yad Vashem. Deze beschuldiging wordt door Rainer met klem ontkend.
Een van de ontroerendste fasen van zijn verzoeningstocht was de relatie met zijn moeder, die twee jaar geleden overleed. ‘Tegen het einde waren wij close,’ zegt hij. ‘Samen werkten wij aan de situatie waarin ze zich bevond, omdat het niet goed voelde dat alleen ik eraan ontsnapte. Het was voor haar erg pijnlijk. Maar uiteindelijk werd zij een totaal ander iemand. Ze kon lachen en van het leven genieten.’
Samen met zijn moeder ging Rainer in 2009 voor het eerst naar Auschwitz, waar hij bij de galg stond waar zijn grootvader was opgehangen. ‘We hadden zo’n vijf dagen gepland, maar na twee dagen vertrokken we al. Het was domweg te verschrikkelijk,’ zegt hij. ‘Ik moest de hele tijd overgeven en huilen. Ik zag het ook aan het gezicht van mijn moeder. Om de gruwelen zelf te zien, in het besef dat alles daar door hem was gebouwd.’
Hij heeft zijn vader niet meer gezien sinds hij het huis verliet, maar vermoedt dat hij nog leeft en ergens in Duitsland woont. ‘De Duitse bureaucratie had mij vast wel ingelicht als hij overleden was,’ grapt hij. ‘Dus moet hij nog in leven zijn. Maar ik heb geen behoefte hem te zien.’
Ook heeft hij het contact verbroken met andere leden van de familie Höss. ‘Ik weet dat mijn broer contact heeft met mijn vader, maar ik wil niets met hen te maken hebben. Waarom zou ik naar hun leugens en verheerlijkingen luisteren?’ Zijn tante, de zus van Rudolf Höss, woont in een voorstad van Washington DC. Een neef in Australië is vicevoorzitter van Aryan Nations, een groep blanke radicalen.
Heeft hij contact met andere afstammelingen van vooraanstaande nazi’s? ‘Ik heb contact met Niklas Frank,’ zegt hij. ‘Zijn vader was gouverneur-generaal van bezet Polen. Ik heb contact met Bettina Göring, de achternicht van Hermann Göring. Ik heb contact met Katrin Himmler, de kleindochter van Himmlers broer, en met Monika Hertwig, de kleindochter van Amon Göth, de commandant in Schindler’s list.’
Hebben zij zich allemaal in dezelfde richting ontwikkeld? ‘De enige bij wie dat zo is, hoewel niet zo agressief als in mijn geval, is Niklas Frank. Katrin Himmler is ook actief, zij bezoekt scholen. Maar anderen willen niet met mij praten. Ik ben het zwarte schaap van de nazi-families.’ Hij lacht. ‘Ik heb de doos van Pandora geopend.’
Edith Grosman koestert geen wrok jegens Rainer persoonlijk. ‘Ik heb niets tegen Rainer,’ zegt ze met een glimlach. Maar wat er in Auschwitz gebeurde kan ze nooit vergeven. ‘Ze wisten wanneer de joodse feestdagen waren en kozen die dagen uit om mensen te doden. Mijn zuster, Lea, werd op de eerste Chanoeka na onze aankomst vergast.’
Er waren ook grappige en tedere momenten tussen de kleinzoon en de overlevende. Als Edith nadoet hoe de Duitsers altijd aan het schreeuwen waren – ‘Net als de joden!’ – ligt Rainer dubbel van het lachen. Later komt Ediths kleindochter Naomi erbij en gaat zitten naast haar Babi, zoals ze Edith noemt. Haar grootmoeder leunt met haar hoofd op Naomi’s schouder en houdt haar hand vast.
Ik vraag Naomi hoe het voelt om Rainer te ontmoeten. ‘Ik ben vernoemd naar Ediths zus, haar tweede naam was Naomi,’ zegt ze. ‘En ik ben er alleen omdat Babi het overleefde. Maar ik weet niet echt hoe ik me daarover moet voelen. Ik heb Duitse vrienden van toen ik nog jonger was en we hadden het nooit over de Holocaust. Het is gewoon deel van mijn familiegeschiedenis.’
Na de oorlog trouwde Edith met de welbekende romanschrijver en scenarioschrijver Ladislav Grosman, die een filmscript schreef gebaseerd op zijn boek The shop on main street. De filmversie won in 1965 de Oscar voor de beste niet-Engelstalige film. Edith bewaart het beeldje in haar droogkast, achter een stapel handdoeken.
Als ik haar vraag of ze nog een laatste boodschap heeft voor Rainer, aarzelt ze geen seconde. ‘Ik heb één laatste boodschap voor elke natie en ieder individu,’ zegt ze met nadruk. ‘Niet haten! Ik ben 95 en ik heb heel veel nare dingen meegemaakt. Maar toen ik uit het kamp kwam, zei ik dat ik voor mezelf een paradijs zou maken.’ Ze raakt Naomi’s hand aan. ‘Mijn paradijs is dit. En mijn zoon en achterkleinkinderen. Dat is mijn paradijs.’
Eerder gepubliceerd in de Sunday Times, vertaling: Henk Hardeman
Edith Grosman schreef het nawoord in Het eerste transport: Het waargebeurde verhaal van 999 meisjes in Auschwitz, van Heather Macadam.